Beschrijving
‘Iedere dag verliep op dezelfde manier en ik leefde in het verleden, maakte me zorgen over de toekomst. In die tijd had ik een droom die ik sindsdien als voorspellend ben gaan beschouwen.
Ik bevond me in een diep ravijn. Er stroomde water, heel helder, en aan beide kanten, links en rechts van me, zag ik muren van glad ijs. Ik probeerde tegen die muren op te klimmen, maar tevergeefs.
Omdat mijn inspanningen vruchteloos bleven, was ik naast de beek gaan liggen, waarschijnlijk in afwachting van de dood. Ineens zag ik boven mijn hoofd een grote vogel met uitgestrekte vleugels zweven. Doodsbang volgde ik zijn cirkelbewegingen. Uiteindelijk kwam hij uit de lucht naar beneden, op mij af, en tilde me op. Ik weet niet hoelang ik op zijn vleugels ben blijven zitten. Hij vloog over eindeloze dorpen en rivieren en zette me ten slotte neer op een vlakte, bij het ziekenhuis van Michelet met zijn bogengang. Toen werd ik wakker.
Pas veel later begreep ik de droom: in dat ziekenhuis zou mijn levenslot zich voltrekken.’
De geschiedenis van mijn leven is de indrukwekkende autobiografie van de Algerijnse Fadhma Aïth Mansour Amrouche (1882-1967), een Kabylische vrouw en moeder van acht kinderen, onder wie de Franse auteur Jean Amrouche en de schrijfster en zangeres Taos Amrouche. Nadat ze geboren werd als buitenechtelijk kind in een Kabylisch bergdorp groeide ze op als verstotene, want de Kabylische zeden en eer bepalen voor een groot deel de dorpsdynamiek en zijn vooral voor vrouwen streng. Omdat haar moeder vreest voor haar leven en haar niet kan beschermen, stuurt ze haar op jonge leeftijd naar een Frans, christelijk internaat. Onder het bewind van de directrice beleeft Fadhma daar enkele gelukkige jaren, tot de school door geldgebrek moet sluiten.
Fadhma is zich haar hele leven lang al bewust geweest van haar anders-zijn in vergelijking met haar dorpsgenoten, en besluit het christendom te omhelzen. Op vrij jonge leeftijd huwt ze en vestigt zich in het geboortedorp van haar man, bij zijn familie. Fadhma is er niet gelukkig. De welgestelde familie Amrouche houdt er vreemde gewoontes op na en is weinig gastvrij. En na het korte geluk van haar schooljaren lijkt haar leven opnieuw alleen maar bergafwaarts te gaan. Haar leven is op geen enkele manier vrolijk, maar ze vertelt erover zonder drama en omhelst haar lot met zoveel vanzelfsprekendheid dat je er stil van wordt.
‘Ah, het Kabylisch is zo’n mooie taal, zo poëtisch en melodieus, als je haar goed beheerst. Mensen uit onze streek zijn uitzonderlijk bestand tegen ongeluk en gehoorzaam aan de wil van God, maar dat kun je allemaal pas echt begrijpen als je je de taal eigen maakt die me in mijn ballingschap altijd troost heeft geboden.’
In deze autobiografie vertelt ze eerlijk, pretentieloos en zonder drama over het leven in Kabylië en Tunis onder de Franse kolonisator en de oude gebruiken, het leven en de natuur, en familie. Dat maakt het meer dan een meeslepend levensverhaal dat soms de proporties van een grootse tragedie aanneemt, maar ook een uniek document over een tijd en plek helemaal niet zover van ons verwijderd.
Dit is het negende deel in de Berberbibliotheek.
Uit het Frans vertaald door Hester Tollenaar.
OMSLAGONTWERP Irwan Droog
Foto Amouche (van cover)
(Copyright © Archieven Nicolas Treatt)