‘Lezend in de verhalenbundel Waar woont de haat? was ik weer helemaal terug in het Hongarije dat ik in 1989 tijdens de omwenteling leerde kennen. De ironie, eruditie en geestigheid van deze ‘kritische stemmen uit de Hongaarse literatuur’ zijn aanstekelijk. Als je weet waar ze tegenop moeten boksen, is hun helderheid des te verrassender. Want gaandeweg waaide ook de muffe lucht weer aan die ik destijds overal opsnoof. Die komt uit het binnenland en uit de labyrintische gangen van verwaarloosde gebouwen in de steden. Hij is veel hardnekkiger dan we destijds konden vermoeden. Het geluid dat erbij hoort is dat van rinkelende medailles op door motten aangevreten uniformen. Onvermogen, gebrek aan verantwoordelijkheidszin, vertaald in haat.
Tijdens het lezen waande ik me soms ook in Polen, in mijn geboorteland België, en tenslotte ook in Nederland.’