Je zult me vinden in elk woord dat ik schrijf – Lamia Makaddam
In een interview met De Wereld Morgen legt dichteres Lamia Makaddam uit waarom ze in haar eerste Nederlandstalige bundel Je zult me vinden in elk woord dat ik schrijf, geschreven in het Arabisch en in fraai Nederlands gegoten door Abdelkader Benali, uitvoerig stilstaat bij thema’s als het lichaam en erotiek. ‘Vrouwen hebben het lichaam altijd gezien als iets dat bedekt moet worden. Het lichaam kreeg niet voldoende interesse en aandacht van schrijvers. Plato bijvoorbeeld, stelde “het denken” op een hoger niveau dan het lichaam. Het lichaam werd altijd gezien als iets laags. In sommige culturen wordt het lichaam zelfs als iets smerigs of vies gezien. Het lichaam is materie, iets dat je moet bedekken, waarvoor je je moet schamen. Maar je moet je niet schamen voor je hoofd, voor je ideeën.’
Met zichzelf schamen voor haar lichaam heeft Makaddam in deze bundel geen problemen. Ze noemt de dingen duidelijk bij hun naam: borsten, achterwerk, kont, naakt vlees, ‘mijn diepe heupen en het roepende putje’, ‘met je vingers die weten hoe ze het leven in mij terug kunnen brengen’. Woorden die weinig aan de verbeelding overlaten, maar binnen de context van haar gedichten de zinnelijkheid van de gehanteerde taal accentueren. Want dat is een van de kenmerken van deze bundel, de poëzie van Makaddams ademt op bijna elke pagina sensualiteit uit en slaagt ze erin de platitudes en voetangels te ontwijken die om de hoek loeren als het over lichamelijkheid en erotiek gaat. Haar taal heeft veel weg van een gestuurde explosie van directheid: hard, liefelijk, zachtmoedig, dwingend en sensueel, het juiste woord op het juiste moment. Misschien niet altijd even overtuigend – de spanningsboog die ze opbouwt blijft in haar kortere gedichten volledig intact, terwijl die in de langere niet altijd blijft boeien – maar doorgaans werkt deze samenvloeiing van verschillende elementen uitstekend, zoals in “Naakt schiet ik foto’s”:
‘Ik schoot vandaag vier nieuwe foto’s van mezelf,
naakt voor de spiegel,
naakt in bad,
naakt voor het raam, naakt in de keuken.
Ik kan eeuwig doorgaan met het maken van foto’s
om het perspectief te vinden waarmee hij vanochtend naar me keek.’
Het gevoel dat in dit gedicht zit, de gedachte, het karakter en de toon, die het moet hebben van helderheid en niet van complexiteit, zijn exemplarisch voor de rest van de bundel. ‘Je moet schrijven over dingen die je direct raken,’ zegt ze daarover. ‘En een link geven aan de wereld om je heen. Hoe dichter je bij jezelf bent, hoe meer je de ander raakt. Je kunt niet de ander raken, als je jezelf niet aanraakt.’ Uiteraard is het daarbij van belang dat je schrijft in een heldere taal, zeker als het gaat over diepgaande gevoelens, en dat de poëzie niet hermetisch is dichtgetimmerd. Dat risico loopt de lezer niet bij Makaddam, haar poëzie is zo helder als zuiver bronwater:
‘Wat we zeggen moet zo simpel zijn als onze ademhaling.
Daarom is de poëzie geboren.
Om de vingerafdrukken van het lichaam te vegen,
de lakens en de kussens te herschikken,
de deuren open te doen en te zeggen: vaarwel!’
Het vermogen om op een bevattelijke wijze uit te drukken wat je te melden hebt, diep in de ziel te graven zonder jezelf onderweg te verliezen in een spiritueel doolhof waarin sentimentaliteit en pathetiek elk moment kunnen toeslaan, is misschien wel het grootste talent van Makaddam. Ze formuleert behoedzaam, zonder daarbij haar onbevangenheid hinderlijk voor de voeten te lopen. Dat leidt meermaals tot prachtige zinnen en beelden. In “Twee stenen in de rivierbedding” tovert ze bijvoorbeeld deze impressie tevoorschijn: ‘Toen ik je riep was dat niet om te / zeggen: ‘Ik hou van je,’ voor / de laatste keer , maar om de afstand / tussen jou en mij in te schatten.’ Ergens anders roept ze dit beeld op: ‘Ik stroom niet als een rivier / maar als de stenen in het water.’ Een bladzijde verder staat ‘Er stroomt een rivier door mijn verbeelding / (…) / Achter elke liefde zit een volgende dood, / dit is wat er overblijft op het einde.’ En elders schrijft ze ‘En als het gemis in je hart woont / dan weet je dat tenminste iets het vult.’ Kleine vondsten die een beslissende wending geven aan een gedicht.
Je zult me vinden in elk woord dat ik schrijf, een regel uit “Aan het einde moet er iets kapot”, is een bundel die uitnodigt tot meermaals lezen. De ene keer om je quasi achteloos te laten meevoeren op de soepele cadans van de woorden, de andere om met een vergrootglas in de hand op zoek naar iets dat een voorgaande keer niet werd opgemerkt. En elke keer opnieuw valt er een nieuwe lichtinval te ontwaren.
‘Ik zal van je weg en naar je toe reizen
en wanneer mijn vleugels breken
wees dan niet verdrietig.
Iets moet immers breken aan het einde.’
Artikel door Martin Overheul, redacteur Boekensite Gent
Alle info over dit boek vind je op https://www.boekensite.gent/node/4902.